Kunstenaar: Andre Vranken

André Vranken (1961) is geboren in Maastricht en rondde en bezocht daar de Stadsakademie. Hij woont en werkt in De Woude in Noord-Holland. Hij is opgegroeid in Eijsden en ging in België naaar de middelbare school. In 1980 start hij de opleiding Monumentale Vormgeving en Schilderen aan de Stadsacademie te Maastricht, waar hij in 1985 afstudeert. Door zijn werk bij een bronsgieter kont hij in aanraking met het werk van de beeldhouwers David van de Kop, Henk Visch en Athur Spronken.
Na aanvankelijk de beide disciplines schilderen en beeldhouwen te hebben gecontinueerd, richt hij zich na 1997 uitsluitend op het maken van beelden. In 2000 en een paar opvolgende jaren wordt hij als gastdocent verbonden aan de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht. Daarna voltooid hij opdrachten voor banken en voor een nieuwbouwwijk in de gemeente Breda.

Geabstraheerde mensfiguren in brons

De bronzen beelden van de beeldhouwer zijn altijd rank en sierlijk. Minder vaak zijn sommige beelden meer bonkig en compact te noemen. De herkomst van deze beelden zijn terug te brengen op de originelen die voorafgaand in hout zijn gemaakt om vervolgens in brons gegoten te worden. De term beeldhouwer is hier nog letterlijk van toepassing omdat het hout in de uiteindelijke vorm is gebeiteld, gezaagd, getimmerd, gesneden, geschaafd en geschuurd. De term beeldhouwer is voor de moederbeelden die met was of klei zijn gemaakt meer figuurlijk van betekeneis. Hier wordt het omgekeerde principe van beeldhouwen, in de zin van afhakken of uithakken uit een bestaand volume materiaal, toegepast. De beelden worden, in het geval met was of klei gewerkt wordt, opgebouwd vanuit het niets. De term beeldenmaker is dan beter van toepassing. In het oeuvre van André Vranken werken beide technieken complementair op elkaar. Met de opbouwtechniek, uit was of klei, ontstaan de ranke figuren die zo kenmerkend zijn voor deze kunstenaar. Met de beeldhouwmethode, waarbij gebruik gemaakt wordt van hout speelt de inbreng van het materiaal een grotere rol in de vormgeving, zodat het resultaat wat bonkiger wordt. Maar hier geldt evengoed dat de ervaring die gekomen is met de ‘opbouwmethode’ terug te zien is in de beslissingen die de kunstenaar gemaakt heeft. Het omgekeerde is ook het geval, namelijk de invloed van de meer bonkige vormgeving vanuit de beeldhouwtechniek bij de beelden die een moedermodel hebben van klei of was. Met de hand gemodelleerd verschijnen in het zachte uitgangsmateriaal bonkige vormen. Uiteindelijk is er sprake van een volledige synthese van de beide ‘beeldhouwtechnieken’.
De beeldhouwer streeft in de voltooiing van een beeld duidelijk niet naar een gelijkende weergave van levende mensen. Veeleer is er sprake van een grote mate van abstractie. Deze abstractie geeft de kunstenaar mogelijkheden om met ritme van vormen te werken en verschuivingen van zichtlijnen zodat er uitdrukking gegeven kan worden aan kenmerkende eigenschappen van de menselijke figuur - in het algemeen - en minder specifiek aan dat van een bepaald individu met persoonlijke kenmerken. Deze keuze wordt versterkt door ledematen weg te laten, zoals armen en hoofd. Het is wonderlijk dat deze ledematen in het geheel niet gemist worden bij de waardering van de beelden.  

De schoonheid van beweging en verstilling in één

Het uiteindelijke doel van de kunstenaar lijkt erin gelegen dat hij een zienswijze en een gevoel wil uitbeelden waarbij het niet gaat om uiterlijke perfectie en ultieme gelijkenis, maar eerder om een aanleiding te hebben om een kunstwerk te scheppen dat autonoom is en voldoende authentiek, zodat een sprekend geheel kan worden verkregen waarin de verhouding tussen volumes, vlakken en lijnen belangrijker zijn voor het artistieke eindresultaat dan de representatie van een iemand die we kunnen kennen. Het verkregen spel tussen vlakken, volumes en lijnen geven de beelden een dynamiek die niet lyrisch is en de fysieke grenzen niet te buiten gaat. Er blijft een streven zichtbaar naar de schoonheid van een ingetogen houding.  Een aardige bijkomstigheid is dat kijkers breeduit kunnen associëren en naar believen de eigen zienswijze kunnen projecteren zonder gestoord te worden door fysieke kenmerken van een bepaalde persoon. De toeschouwer wordt zelfs geprikkeld om onderzoek te doen naar de beeldhouwkundige aspecten van het beeld.